Uitgeverij Vleugels

van ’t hoffstraat 27
2665 jl bleiswijk
t 06 10 73 25 63
info@uitgeverijvleugels.nl

Pierre Klossowski (1905-2001) was de oudste zoon van kunsthistoricus Erich Klossowski de Rola, een verre nazaat uit een Pools adellijk geslacht, en Elisabeth Dorothea Klossowska, geboren Spiro, die zich Baladine liet noemen. Het kunstenaarspaar – ze waren allebei schilder – had zich in 1900 in Parijs gevestigd, waar in 1905 Pierre werd geboren en drie jaar later ook zijn broer Balthasar, die grote faam zou verwerven als Balthus, schilder van suggestieve meisjesportretten. De artistieke beau monde van het begin van de eeuw kwam bij het gezin over de vloer – Pierre Bonnard, die een poos les gaf aan Baladine, André Derain, Maurice Denis, kunstverzamelaar Ambroise Vollard, schrijvers als André Gide en Georges Bataille… De Klossowski’s verhuisden vaak, aanvankelijk binnen Frankrijk, maar toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waren ze vanwege hun Duitse nationaliteit gedwongen het grondgebied te verlaten. Ze begonnen aan een zwertocht door Duitsland en Zwitserland: het ging van Kassel naar Berlijn, en vervolgens, nadat het echtpaar in 1917 was gescheiden, trok Baladine met haar twee zonen naar Bern, Beatenberg en ten slotte Genève. De jongens hadden Franse gouvernantes, zodat ze perfect tweetalig opgroeiden. In de Zwitserse hoofdstad zag hun moeder Rainer Maria Rilke weer, die ze omstreeks 1906 in Parijs had leren kennen. Ze begonnen te corresponderen en werden vanaf 1920 geliefden. Tot aan Rilkes dood in 1927 was Baladine de muze van de dichter – in zijn brieven noemde hij haar Merline. Rilke ontfermde zich over de kinderen van Baladine, hij hielp hen bij hun studie en stimuleerde hun artistieke talent. Zo publiceerde hij de veertig tekeningen die Balthasar op zijn elfde had gemaakt van Mitsou, een kat die de jongen van de straat had geplukt, maar die korte tijd later weer verdween, en voegde er zelf een tekst aan toe. Om Pierre te helpen, die naar Parijs terug wilde, schreef hij Gide aan, die een flat voor hem vond. Toen Baladine in 1924 op haar beurt naar Parijs terugkeerde, trok Pierre bij haar in. Zij hield een literaire salon, die bezocht werd door onder anderen Paul Valéry, Émile Verhaeren, José Ortega y Gasset, Pierre Leyris en André Gide. Deze laatste had grote invloed op Pierre Klossowski, wat vooral tot uiting komt in diens aanpak van de morele dilemma’s waarop hij later in zijn boeken een antwoord zou trachten te vinden.

De jaren dertig waren een periode van geestelijke en intellectuele ontwikkeling. In 1930 publiceerde hij samen met Pierre Jean Jouve, zelf auteur, dichter, vertaler en criticus, Les poèmes de la folie, een vertaling van de verzen die Hölderlin schreef tijdens zijn ziekte. Later vertaalde Klossowski ook werk van Kafka, Suetonius, Vergilius, Nietzsche, Wittgenstein en vele anderen. Vanaf 1934 werkte hij als secretaris voor René Laforgue, een psychoanalyticus bij wie hij samenvattingen maakte van de belangrijkste artikelen uit La revue freudienne. Hij begon zelf te schrijven en publiceerde zijn eerste artikel, een psychoanalytische studie over Markies de Sade in de Revue de psychanalyse. Het stuk schokte zijn werkgever dermate dat hij zijn secretaris prompt ontsloeg. Die zou echter gefascineerd blijven door de teksten van ‘Le Marquis’, die ‘van het atheïsme de “religie” van de algehele monsterachtigheid heet gemaakt’. Hij wijdde verschillende essays aan De Sade, waaronder het geruchtmakende Sade mon prochain uit 1947, terwijl diens geest ook zweet over zijn romans en met name over de trilogie Les lois de l’hospitalité (1965, de bundeling van La Révocation de l’Édit de Nantes uit 1959, Roberte, ce soir uit 1953 en Le soufleur uit 1960).

Klossowski sloot zich – vaak voor korte tijd – aan bij diverse politieke en filosofische genootschappen. Hij zag Georges Bataille terug, met wie hij een levenslange vriendschap sloot en die hem bij de meeste van zijn initiatieven zou betrekken. Zo trad hij toe tot door Bataille opgerichte verenigingen als Contre-Attaque, een groep die mede door André Breton werd geleid, nam hij deel aan Georges Batailles Collège de sociologie en werkte hij mee aan diens tijdschrit Acéphale van het gelijknamige geheime genootschap. Hij gaf lezingen, schreef essays over filosofen als Kierkegaard en Nietzsche, de ‘man uit Sils-Maria’ aan wie hij het lijvige Nietzsche et le Cercle vicieux uit 1969 wijdde, een werk dat van grote invloed was op Gilles Deleuze en Michel Foucault. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog frequenteerde hij, nog steeds met Bataille, de groep Dieu vivant, waarvoor hij onder andere de notulen redigeerde van het congres over de zonde, waaraan ook Bataille, Blanchot, Camus en Sartre hadden deelgenomen.

In 1940 ging Klossowski naar Lyon, waar hij kennismaakte met Gaston Fessard, een in Hegel gespecialiseerde jezuïet en theoloog, die een grote invloed zou uitoefenen op zijn spirituele avontuur. Klossowski besloot in te treden, maar dat liep niet van een leien dakje. Eerst belandde hij bij de benedictijnen van Hautecombe, maar hij vond dat de monniken er een decadente levensstijl op na hielden en bovendien verdacht hij sommige van antisemitisme, zodat hij er binnen de kortste keren weer vertrok. Op aanraden van pater Fessard begaf hij zich naar de dominicanen van Saint Alban Leysse bij Chambéry. Toen de kloostervoogd hem na amper drie maanden te verstaan gaf dat hij geen erg katholieke mentaliteit had, moest hij ook daar opbreken. Vervolgens werd hij door een andere dominicaan aangespoord om zich aan te sluiten bij een groep lekenstudenten uit de omgeving van het klooster van Saint-Maximin, waar hij inspiratie vond voor de episodes met het fresco uit La vocation suspendue. Hij studeerde er theologie, maar brak met de dominicanen en keerde naar Lyon terug. Daar zette hij zijn studie scholastiek voort bij de jezuïeten van La Fourvière en vervolgens aan het seminarie van Grenoble. In de deelgemeente La Tronche bevindt zich het moederhuis van de missionarissen van Onze-Lieve-Vrouw van La Salette, het bedevaartsoord waar in 1846 Maria verscheen aan de herderskinderen Mélanie Calvat en Maximin Giraud en dat eveneens een belangrijke rol speelt in dit boek. Na een kort verblijf bij de franciscanen keerde Klossowski eind 1943 naar de Franse hoofdstad terug en voltooide er zijn studie theologie aan het Institut Catholique, de katholieke universiteit van Parijs. Hij zette er een punt achter zijn opleiding tot geestelijke, had contacten met de verzetsbeweging en bekeerde zich in 1945 tot het protestantisme, dat hij in 1946 alweer afzwoer, niet zonder eerst als aalmoezenier te hebben opgetreden in een Spaans vluchtelingenkamp in de buurt van Clermont-Ferrand. Datzelfde jaar deelde hij zijn naasten mee dat hij mogelijk zou trouwen. André Gide moedigde hem aan bij dat besluit. Klossowski’s omzwervingen via abdijen, kloosters en seminaries worden in De gefnuikte roeping weerspiegeld.

In 1947 trouwde de schrijver met Denise Morin-Sinclaire, de weduwe van een door de nazi’s vermoorde verzetsstrijder, die zelf levend uit het kamp van Ravensbrück was teruggekeerd. Zij stond model voor het personage Roberte uit de trilogie Les lois de l’hospitalité, en tot het einde van zijn leven zou Klossowski haar onvermoeibaar blijven tekenen.

Vanaf 1954, het jaar waarin Roberte, ce soir verscheen, begon Klossowski immers steeds meer belang te hechten aan zijn artistieke loopbaan, zodat het schrijven geleidelijk aan naar de achtergrond verdween. Zijn laatste fictiewerk, Le Baphomet – een esoterische roman waarin de op de verrijzenis wachtende zielen van de doden in gevaar worden gebracht door een beeldschone androgyne jongeling – dateert uit 1965. Verspreid over vijtien jaar schreef hij dus slechts zes fictieverhalen, die ondanks hun beperkte omvang in Frankrijk nog altijd druk worden geanalyseerd. Wel bleef hij tot omstreeks 1980 essays schrijven over literatuur, beeldende kunsten en filosofie. De spraakmakendste tekst daarvan was La Monnaie vivante uit 1970, waarin hij het had over de industriële commercialisering van erotische fantasieën.

Klossowski trad op in een aantal films. Zo was hij te zien in Robert Bressons Au hasard Balthazar uit 1966 en in Roberte van Pierre Zucca uit 1978, waarin zijn vrouw Denise de rol van Roberte vertolkte en hijzelf gestalte gaf aan haar man, Octave uit Les lois de l’hospitalité. In de jaren 1970 schreef hij ook mee aan de scenario’s van L’hypothèse du tableau volé en La vocation suspendue, de op zijn werk gebaseerde films van Raul Ruiz. Daarna wijdde hij zich haast uitsluitend aan zijn beeldendkunstenaarschap. Zijn laatste werk, L'Adolescent immortel, verscheen in 2001 bij Gallimard. Op 12 augustus van datzelfde jaar overleed Pierre Klossowski, een paar maanden na zijn broer Balthus.

 

links |